Tussen de lampen stond Iemand Die er uitzag als de Mensenzoon. Hij droeg een lang kleed, dat tot op Zijn voeten hing en had een gouden band om Zijn borst. Zijn haar was zo wit als wol, zelfs zo wit als sneeuw en Zijn ogen schitterden als vuur. Zijn voeten glansden als gesmolten brons en Hij had een stem als een donderende waterval. In zijn rechterhand hield Hij zeven sterren; uit Zijn mond kwam een scherp, tweesnijdend zwaard en Zijn gezicht straalde en schitterde als de felle zon.
Toen ik Hem zag, viel ik als dood voor Hem neer. Maar Hij legde Zijn rechter hand op mij en zei: ”Wees niet bang. Ik ben de eerste en de laatste. Ik ben de Levende. Ik ben dood geweest, maar nu leef Ik voor altijd en eeuwig. Ik heb de dood en het dodenrijk overwonnen.”
uit : Openbaring 1 : 13, 14, 15, 16 17, 18